Doopsgezinden te Grou

Ergens in de tweede helft van de zestiende eeuw stichtten de doopsgezinden in Grou hun eerste gemeente. Na jaren van felle vervolgingen, die duurden van 1530 tot aan 1597 werd het leefklimaat wat rustiger en werd men wat toleranter tegen de wederdopers. Men kwam waarschijnlijk bij elkaar bij mensen thuis, in een schuur of in een pakhuis. Op deze plek  werd in 1659 de eerste schuilkerk gebouwd. 

In 1664 ontstond er grote beroering, die uiteindelijk in 1671 leidde tot een grote scheuring binnen de Nederlandse

 Broederschap. Deze zogenaamde ‘Lammerenkrijg’ begon in Amsterdam, tussen Galenus Abrahams de Haan en  Samuel Apostool, beide leraren in de Amsterdamse Singelkerk, die ook wel de kerk bij het Lam werd (en wordt) genoemd. Apostool trok weg met zijn volgelingen en ging kerken in de kerk genaamd ‘ De Zon’. En zo ontstonden er twee grote stromingen: de betrekkelijk liberale Lamisten en de betrekkelijk orthodoxe Zonisten.

Nu waren er in die tijd een stuk of tien kleinere doperse stromingen, die zich al grotendeels hadden verenigd. Oorspronkelijk had de naamgeving te doen met de ontstaansgeschiedenis. Zo sprak men van Friese Doopsgezinden, van oude en jonge Friezen, van Vlamingen, ook van oude en jonge, van Hoogduitsers en van de Waterlanders en van de Dantzigers, allemaal genoemd naar de oorsprong van hun bestaan. Maar ze trokken weg van die plaatsen, vestigden zich elders en zo kon je in Edam een Friese gemeente tegenkomen, in Leeuwarden een Vlaamse gemeente, in Terherne een gemeente die bestond uit Dantziger Oude Vlamingen  en in Grou was er sprake van een tweetal stromingen: de Vlamingen en de Waterlanders. 

De Vlamingen waren behoudend, zij scheidden zich af van de Waterlanders en kerkten in een schuur in de steeg achter het pand Hoofdstraat 2, de huidige bloemenwinkel. Deze kerk werd het Kleine Huys genoemd. De vrijzinnigere groep, de Waterlanders bleven hier in het Groote Huys. Tot deze groep behoorde de Grouster burgerij, ambachtslieden, boterhandelaren, de Halbertsma’s, mensen die als voorlopers van de verlichting kunnen worden beschouwd. Tot de rechtzinnige groep behoorden de kleine luyden en vooral de rondom Grou wonende boeren. Het was de kleinste gemeente die door de lui van hier ‘de kruipers’ werden genoemd vanwege het feit dat zij knielend baden.

In 1829 kwam het tot een hereniging. Verschil in opvattingen was behoorlijk vervaagd en door de hoge heffingen tijdens de Franse bezetting had met het financieel zwaar. En de boeren van de Vlaamse gemeente waren in 1825 door een grote overstroming zwaar getroffen. Op de plaats van het Groote Huys bouwde men samen deze kerk. Maar men bleef gescheiden zitten: aan de noordzijde de gegoede burgerij, de Waterlanders en aan de zuidzijde de Vlamingen, de boeren, het dichtst bij hun Kleine Huys. Mens sprak dan ook nog heel lang van een Burgerkant en de Boerenkant.

In 1926 werd de oude haven gedempt. Tot die tijd kwamen veel boeren via de oude haven in de hier naastgelegen sloot via het kleine deurtje de kerk binnen. 

Tot aan 1872 deed een voorzanger dienst. In dat jaar werd er een orgel aangekocht, gebouwd door de gebroeders Adema te Leeuwarden. Het had elf stemmen, één manuaal en aangehangen pedaal. In 1920 werd het instrument door Bakker en Timminga gerestaureerd en uitgebreid tot een twee-klaviers orgel met 12  stemmen. In 1991 tenslotte had de laatste grote restauratie plaats door Hendriksen en Reitsma uit Nunspeet. Het orgel heeft een romantische klankkleur en leent zich daarom uitstekend voor kerk- en koorzangbegeleiding, maar ook voor solospel en voor een klein instrumentaal ensemble.